“Verstarring is dood, loslaten is leven…”Op de een of andere manier lijkt het ‘thema van de maand’, het onderwerp van gesprek in droomgroepjes er vaak een te zijn die iedereen die periode persoonlijk bezig houdt.
In een droomgroepje waar ik bij ben in oktober is het gespreksthema, heel toepasselijk in de herfst, verstarring versus loslaten, vasthouden versus laten gaan. Gisteren bestaat niet meer, morgen is een fantasie, er is alleen hier en nu, en je kunt het moment niet vasthouden, relaties, spullen, alles komt en gaat, en probeer je het leven toch vast te houden dan resulteert dat in verstarring, wat eigenlijk hetzelfde is als dood. Leven is juist loslaten, genieten in het moment, niet met gebalde vuisten maar met open handen door het leven gaan.
Misschien ken je wel het gevoel wat je kunt hebben als er iets ‘in de lucht hangt’: een vage tinteling over je huid, mensen die hetzelfde zeggen op hetzelfde moment, synchronistische verschijnselen. De lucht lijkt wel een beetje elektrisch geladen. Ik voel het deze middag als we dit thema en onze dromen delen.
Dan brengt een van ons de volgende droom in:
Ik kijk naar een baby die op een tafel ligt. De ouders zijn er bij ergens op de achtergrond,onbelangrijk, vaag. Mijn aandacht gaat vooral naar het gezicht van het kind, de ogen zijn groot en vragend en er ligt water in de oogkassen, het kind kijkt door het water heen.Ik voel dat er iets niet goed is met het kind, het ziet er ongezond uit en beweegt ook niet.
Ik doe niets en er verloopt tijd waarin dingen gebeuren die ik me niet meer herinner. Iedere keer dat ik opnieuw naar het kind kijk is het onduidelijker van vorm en kleiner, een soort in elkaar geschrompeld. De ogen zie ik dan ook niet meer. Op het laatst is het zo klein en onherkenbaar als het mini-inktvisje wat in de paella zat (dagrest) – het zit in een plastic zakje wat je dicht kan sealen (als een diepvrieszakje). Ik ben hier niet eens zo verontrust door maar voel wel iets van spijt, ik had iets moeten doen.
In het droomgroepje waarin deze droom gedeeld wordt gebruiken we elke bijeenkomst verschillende droomwerk methoden om onze eigen dromen mee te ‘tackelen’: droomtekenen, droom-interviewen, terug in je droom gaan, enz.
Deze keer wil ik graag een idee, waar ik al maanden mee rondloop, en nog niet in de praktijk gebracht heb graag een keer uitproberen, namelijk: ‘Droom-opstellingen’.
Ik ben geïnspireerd door ‘Familie-opstellingen’, een therapeutische methode waarin familierelaties en psychologische dynamieken in groepen worden uitgespeeld.
De cliënt kiest in deze methode groepsdeelnemers uit als representanten voor zijn of haar belangrijkste familieleden en laat ze plaats nemen in de ruimte, op verschillende plaatsen en met verschillende posities ten opzichte van elkaar. Zelfs overleden gezinsleden kunnen hierbij gerepresenteerd worden. Oude familiebanden en dynamieken kunnen hierbij worden uitgebeeld, wat naast inzicht bij de cliënt op een diep niveau innerlijke veranderingen kan bewerkstelligen.
Het bijzondere van deze techniek is, dat de deelnemers die de familieleden van de cliënt representeren, van tevoren niets weten van deze mensen en hun persoonlijke eigenschappen en relaties. Echter, wanneer ze op aanwijzingen van de cliënt en therapeut de familie-opstellingen maken, en ze zich vereenzelvigen met de mensen waar ze korte tijd ‘representant’ voor zijn, maken ze zodanig, op een onbewust niveau, contact met de energie van de mensen en de groep, dat ze zich zullen voelen en gedragen als de oorspronkelijke familieleden. Dit schijnt zo sterk te werken, dat deelnemers bijvoorbeeld tics en andere persoonlijke trekjes van deze mensen overnemen.
Het lijkt me geweldig interessant om een soortgelijke techniek te gebruiken voor droomwerk.
Eerst onderzoekt de dromer haar droom nog eens, door zich nog eens gevoelsmatig met de droom te verbinden en de droomscènes met haar ogen dicht na te lopen:
“Het gevoel wat de droom oproept is vooral een gevoel van impasse, starheid, geen actie ondernemen. De baby is geen jongen en geen meisje, noch het een noch het ander.”
Dit roept bij de dromer een associatie op met een kiezen voor fysiotherapie of spiritueel therapie. Ze werkt zowel als fysiotherapeut, haar ‘reguliere’ baan, als met spiritueel therapie in haar beginnende praktijk, twee banen die allebei energie vergen. Ze vraagt zich af of ze meer moet kiezen voor het een of het ander, de fysiotherapie of de spiritueel therapie, “…anders krijg je iets wat noch het een noch het ander is, en niet levensvatbaar”, net als de baby, noch jongen, noch meisje, die er verstard bij ligt.
Toch voelt het voor de dromer niet alsof dit de onderliggende betekenis van haar droom is, het ‘klikt’ niet en verheldert nog niets.
Ik opper het idee van de Droom-opstelling. We hebben allemaal wel eens van Familie-opstellingen gehoord en een van ons heeft wel eens mee gedaan als representant.
De dromer kiest voor alle personages uit de droom een deelnemer uit. Toevallig zijn we precies met z’n drieën: een vrouwelijke deelnemer speelt de moeder, een mannelijke de vader, en ik de baby. De dromer geeft ons allemaal een plaats in de ruimte op gevoel, waarbij we ten opzichte van elkaar en de dromer precies dezelfde posities innemen als in de droom. De dromer zelf, die ook in de droom een participant is, neemt haar plaats in. Ze staat naast de baby, die onbewegelijk op de vloer ligt, en kijkt ernaar. Vader en moeder staan aan de andere kant van de baby, en staan er bewegingloos naast, met hun armen naar beneden. Ze maken een moedeloze, verstarde indruk.
Iedereen voelt de starheid en onbewegelijkheid die van de droom uitgaat. Als de baby voel ik me alsof m’n achterhoofd aan de grond is vastgeplakt, en ik kan me niet bewegen, allen maar kijken. Het verrast me hoe gemakkelijk we allemaal gegrepen worden door de stemming van de droom. Vader en moeder voelen zich inert, moedeloos. De dromer voelt zich even moedeloos en verstard.
De dromer merkt hoe de baby heel indringend naar haar kijkt en met zijn/haar ogen om erkenning vraagt.
Ik, als baby, voel een enorme drang om met m’n benen in de lucht te spartelen, te lachen, te bewegen. Als ik me afvraag wat ik de dromer zou willen zeggen, is het: ‘IK WIL SPELEN!!!’ en dat vertel ik haar.
Dit associeert de dromer plotseling met een gesprek met een docente twee dagen er voor. Deze merkte op dat de dromer zichtbaar zoveel plezier in het lesgeven had… Dat plezier kan ze kwijt in de lessen droomwerk, maar de lessen in het eerste jaar die ze volgend jaar voor het eerst zelfstandig gaat geven, benadert ze een stuk serieuzer; er moet eens ‘diep en degelijk’ op de stof worden ingegaan.
Het kwartje valt: als ze het speelse uit het oog verliest ontkent ze dat stuk in haarzelf. Dezelfde docente zei haar juist vooral haarzelf te blijven in de lessen en zich niet teveel te spiegelen aan de andere docenten, ze willen haar om wie ze is en zullen de lessen een doods geheel worden, iets wat zijn oorspronkelijke levendigheid verliest.
Zoals de ‘bevroren baby’ steeds kleiner wordt en uiteindelijk in een diepvrieszakje terecht komt.
We voelen ons in de oorspronkelijke droom knap moedeloos, en het voelt heerlijk om de droom uit te spelen zoals de dromer het zou willen. De dromer speelt met de baby, die zich dan razendsnel ontwikkelt en enthousiast gaat zitten en lopen. Alles is weer in beweging en de energie stroomt!
Het bijzondere van deze techniek vind ik hoe we allemaal gegrepen werden door de lading en sfeer van de droom, en hoe we als deelnemers contact konden maken met de boodschap die eronder verborgen zat. Het is een bijzonder gevoel om op deze manier deelgenoot te zijn in het persoonlijke leerproces van een ander.