Al voor het verschijnen van De Zoektocht naar Tzanáta op 18 mei 2020 is Wendy begonnen aan deel drie in de Tahiéra reeks: ”Het Verloren Land.”
Houd haar Facebook pagina of deze website in de gaten voor nieuws over de serie!
Lees hieronder alvast een stukje van het eerste hoofdstuk.
Vooruitblik Het Verloren Land
De stralen van de ochtendzon die over de rand van de heuvel piepten waren al fel en de jongen kneep zijn ogen tot spleetjes tegen het licht. Hij greep naar zijn tas van konijnenhuid en haalde er een stuk gedroogd vlees uit. Hij was weer eens op stap gegaan zonder te ontbijten. Maetis zou hem op zijn kop geven, maar zij wist net zo goed als hij dat de beste tijd om konijnen te vangen in de vroege uurtjes was, als de velden nog versierd waren met glinsterende dauwdruppels en ze kwamen knabbelen op het koele, verse gras.
Er klonk geritsel achter zijn rug en hij stopte abrupt met kauwen. Dit was geen konijn. Dánayel draaide zich langzaam om. Er was een werveling van beweging. Voor hij naar zijn mes kon grijpen was zag hij een flits van metaal en voelde hij het koude staal van een dolk tegen zijn keel. Donkere ogen omlijst door ravenzwart haar staarden in de zijne.
‘Écce.’
Hij knipperde met zijn ogen, die maar een tikje lichter waren dan die van de jonge man die zich op hem had gestort. Ze werden groot van verbazing. Twee anderen kwamen in beeld. Ze waren net zo donker als de andere. Donker als de overheersers uit de verhalen. Donker als Dáydach.
‘Wie ben jij?’ fluisterde hij.
De jonge man knipperde met zijn ogen, alsof hij niet had verwacht dat hij tegen hem zou spreken. Hij staarde naar Dánayels ogen. Ze hadden vrijwel exact dezelfde vorm als die van hemzelf. Dánayel merkte de dode konijnen aan zijn riem op. Stropers. Tzanatzi stropers. ‘Waarom zijn jullie hier?’
De man haalde het mes van zijn keel. Hij deinsde terug.
‘Ayáa endai,’ sprak hij opzij tegen de anderen. Hij maakte een vreemd handgebaar. Duizelig schudde Danayel zijn hoofd. Toen hij zijn ogen weer opende waren de mannen verdwenen.
‘Weet je ‘t zeker?’ Maetis gaf hem nog een stuk brood aan. Hij kauwde haastig, en slikte het weg met een grote slok melk. Hij knikte verwoed.
‘Wat moeten losgeslagen Tzanatzi zo ver naar het Noorden?’ Aeldic zat zijn hoofd te schudden. Hij veegde zweetdruppeltjes van zijn voorhoofd. De aanvoerder van de krijgers was gekomen zodra het nieuws hem bereikt had, en had zijn krijgers overgelaten aan hun zwaardvechtoefeningen.
Maetis staarde in de verte, haar grijze ogen verduisterend tot ze de kleur van donder hadden. ‘Als ze zich zo ver naar het Noorden wagen, moeten ze op de vlucht zijn voor iets dat een nog grotere dreiging voor hen is dan de eeuwenoude haat van de Einache clans.’
© Wendy Gillissen, 2020