Is er meer tussen hemel en aarde? Yes redacteur Petra ging in regressie en kwam – tot haar grote verbazing – in een vorig leven terecht.
Heden
Ik geloof niet in God en heb niets met spiritualiteit in welke vorm dan ook. Reïncarnatie, leven na de dood, zielen, ik hield me er nooit mee bezig. Totdat mijn oom, brandweerman van beroep, een paar jaar geleden in coma raakte nadat hij tijdens het blussen van een woonboot door het ijs was gezakt. Het scheelde weinig of hij was verdronken. Twee dagen na het ongeluk ontwaakte hij. Blij dat hij nog leefde, was mijn oom niet. Integendeel. Hij had ervaren hoe goed het was aan ‘de andere kant’. Liever was hij daar gebleven. Door de bijna-dood-ervaring van mijn oom ben ik gaan twijfelen. Zou er dan echt zoiets bestaan als leven na de dood? Regressietherapeute Wendy Gilissen weet het zeker.
Volgens haar heeft iedereen een oude ziel. Hoeveel levens zo’n ziel heeft geleid, kan ze moeilijk zeggen. Veel, dat wel. Zo zijn een aantal van Wendy’s patiënten teruggegaan tot in het stenen tijdperk. Als ik haar dat hoor zeggen, loopt er een rilling over mijn rug. Ik kan me haast niet voorstellen dat er in mijn brein ontelbare herinneringen uit vorige levens liggen opgeslagen.
Veel mensen die in regressie gaan, doen dit vanwege onverklaarbare angsten, stress of een burnout. Zover ik weet heb ik geen major problem. Wendy moet dus eerst een ‘haakje’ vinden, anders kan ik niet ‘terug’. Eén manier om terug te gaan naar een vorig leven is het uitdiepen van een bepaalde karaktertrek. Een van nature ongeduldig persoon, blijkt dat in vorige levens vaak ook te zijn geweest. Volgens Wendy doet een mens er honderden jaren – en dus meerdere levens – over om iets te leren. “Alleen op die manier kan onze ziel groeien”, zegt ze daarover. Al die vage informatie, ik kan er niet bij met mijn pet. Wat wil ik over mezelf te weten komen?
Als ik eerlijk ben, heb ik nogal snel het gevoel dat er over mijn gevoelens wordt heengelopen. Zo kan ik behoorlijk heftig reageren als de dingen niet gaan zoals ik had gepland, met andere woorden: ik ben absoluut niet flexibel. Dus als iemand, zonder geldige reden, een afspraak afzegt of mijn – van te voren zorgvuldig ingeplande – dagindeling in de war schopt, word ik kwaad. En niet zo’n klein beetje ook. Dan komt er een waas voor mijn ogen en begin ik te schreeuwen en te vloeken, met als gevolg dat ik het vele malen erger maak. Een paar uur na zo’n woede-uitbarsting volgt onherroepelijk het schuldgevoel. “Was het nou nodig om zo reageren?” vraag ik mezelf dan af. Het antwoord is negen van de tien keer: nee. Volgens Wendy staat mijn reactie niet in verhouding tot het gebeurde. Het kan volgens haar niet anders of de bron van het kwaad ligt verborgen in een vorig leven. “Hoogste tijd om die bom voor eens en altijd te ontmantelen”, zegt Wendy resoluut.
Verleden
Ik mag op mijn stoel blijven zitten. “Doe je ogen maar dicht en ga in gedachten terug naar een moment waarop je het gevoel had dat er over jouw gevoelens werd heen gewalst. Ik ben verbaasd. Niks geen voorbij zwiepend hangertje voor mijn ogen, ook geen één-twee-drie-je-bent-nu-weg, gewoon ogen dicht en concentreren.
Ik ga terug in de tijd. Ik zit aan tafel en maak ruzie met mijn lief. Waarover houd ik liever voor mezelf. Aan Wendy vertel ik het wel.
“Vertel wat er gebeurt, praat in de tegenwoordige tijd, schreeuw desnoods, gooi het eruit”, is haar advies. Ik begin voorzichtig te schelden en schiet al snel in de lach. “Geeft niets,” roept Wendy “gewoon doorgaan.”
Ze krijgt gelijk. Het duurt niet lang of ik zit helemaal ‘in’ het moment. Woedend ben ik. Ik raas en ik tier ongegeneerd. “Er wordt geen rekening met mij gehouden”, krijs ik wel drie keer achter elkaar. “
Voel eens wat die zin met je doet?” hoor ik Wendy zeggen. En dan opeens ‘zak’ ik de diepte in. Ik voel me leeg en slap worden. Het lijkt wel alsof ik naar beneden word getrokken. Mijn stem klinkt sloom:
“Ik val in een put”, kreun ik.
“Dat klinkt niet prettig,” zegt Wendy “kijk eens of je meer duidelijkheid kunt krijgen. Waardoor voel jij je zo naar?”
Ik denk even na en antwoord: “Het golft. Ik ga heen en weer. Het lijkt alsof ik schommel. Nee, niet ik. Een silhouet. Ik zie een meisje. Of ben ik het zelf?” Ik snap er niets meer van. Dan word ik misselijk. “Oh, ik voel me niet goed”, piep ik. Het zweet breekt me uit. Volgens Wendy kan ik de misselijkheid het beste weg ademen door mijn neus.
“Laat het maar helder worden,” vervolgt ze “waar heeft dat nare gevoel mee te maken?”
Ik schuif onrustig op mijn stoel. “Ooh,” jammer ik “ik trek het niet. Ik ben bang.”
Wendy grijpt in: “Ga terug in de tijd, naar het moment voordat je begint te schommelen.” Haar stem klinkt rustgevend. De misselijkheid glijdt als een laken van me af. “Dat was geen happy customer”, concludeert Wendy. “Ben jij dat meisje?” Ik zeg dat ik het niet weet. “Durf je het aan om met haar mee te gaan?,” vraagt ze dan. “Bekijk haar maar eens van een afstandje.”
Ik doe mijn best om afstand te bewaren, maar het lukt niet. Ik word als het ware teruggezogen naar de schommelende figuur. Links, rechts, links, rechts. En dan ben ik opeens zelf aan het schommelen. Ik zwaai van voor naar achteren en weer terug. Hoger en hoger. Opnieuw die misselijkheid. Wendy vraagt voor de tweede keer of ik dat meisje ben.
“Kijk naar haar,” zegt ze dit keer iets dwingender “wat is er met haar aan de hand?” Ik durf niet dichterbij te komen. Straks ga ik me nog slechter voelen. Bovendien ben ik constant in tweestrijd. Is het nou echt wat ik voel of niet? Ik vertel Wendy mijn twijfels. Ze stelt me gerust. “Kom, we wagen de stap. Dan is het maar gek.”
Ik glijd opnieuw weg. “Ik voel me zo alleen,” piep ik. Opeens begin ik heftig te snikken. “Wat doe ik nou?,” echoot het door mijn hoofd. De pijn blijkt sterker dan mijn wil. Tranen biggelen over mijn wangen.
“Laat maar komen,” zegt de therapeute bemoedigend “ik heb zakdoeken zat.”
Ik vertel verder: “Niemand houdt van mij. Ik ben alleen op de wereld.”
Wendy ’s stem klinkt meelijwekkend: “Ach kind toch, wat sneu nou.” Ik hoor het haar zeggen en denk: “Neemt ze me nou in de zeik of niet?” Toch houd ik mijn gedachten om de één of andere vage reden voor me. “Heb je geen familie?” is haar volgende vraag.
“Nee, ik ben enig kind en de rest is dood”, snotter ik. Dan wil Wendy weten waar ik woon. Ik begin harder te huilen: “In het weeshuis.” Pijnscheuten trekken door mijn lichaam.
“Neem de tijd,” zegt Wendy nogmaals. En daarna: “In welke periode bevind jij je?” Ik heb sterk het gevoel in het einde van de dertiger jaren te zijn beland, vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Ook krijg ik ‘door’ dat mijn ouders zijn omgekomen door een auto-ongeluk. “Vertel eens wat over het weeshuis”, vervolgt de therapeute “is dat een fijne plek?”
Ik voel woede opkomen. “Nee”, zeg ik bozig. “Ik word apart gehouden van de andere kinderen, mag me niet met hen bemoeien.” Hoe dat komt, wil Wendy weten. Ik twijfel. Moet ik haar echt vertellen wat er nu in me opkomt? Dat ik een soort Annie voor me zie? (het weesmeisje uit de gelijknamige film, red.) Een arm kind, nog minder dan een dienstmeid, die door iedereen wordt gebruikt als slaafje? Beschaamd schiet ik in de lach. “Nee, dat kan gewoon niet waar zijn,” stamel ik “ik verzin het ter plekke.” “Geloof me nou,” valt Wendy me in de rede “de dingen die mijn cliënten meemaken tijdens hun regressie verzinnen ze niet. Als dat het geval zou zijn, had je wel iets leukers bedacht. Jij kiest een periode uit waarin jij je niet prettig hebt gevoeld. Je bent toch geen masochist?” Wendy laat me een sprongetje maken in de tijd. Op het moment dat er ‘achttien’ door mijn hoofd flitst, begin ik te zweven. Ik strek mijn armen uit. “Nee,” roep ik keihard, “ik wil niet vliegen.” Opnieuw die allesoverheersende misselijkheid. “Volgens mij beleef jij je eerste uittreding”, hoor ik Wendy zeggen. Ik voel dat ze gelijk heeft.
Het meisje is overleden. Gestorven na een kort ziekbed. Tien jaar heeft ze gevochten voor haar vrijheid. Nu is ze bijna zover, gaat ze dood. Geen wonder dat haar ziel boos is. Wendy klinkt sussend: “Ga maar, zoek je ouders op,” fluistert ze tegen het meisje “ het is goed zo.” Het wordt licht in mijn hoofd. De rust keert terug.
Toekomst
Ik open mijn ogen en voel me doodziek. Wendy schenkt thee in en vraagt hoe het gaat. Opeens voel ik dat ik moet kotsen. Met een hand voor mijn mond ren ik naar het toilet. Het komt vanuit mijn tenen, maar daarna voel ik me opgelucht. Met een kleur op mijn wangen loop ik even later terug naar de praktijkruimte. Wendy is allerminst verbaasd: “Je bent me een partij de diepte ingegaan, dat wil je niet weten. Dat waren echte emoties hoor, geen krokodillentranen.”
Hoewel ik amper kan geloven wat me zojuist is overkomen, kan ik haar niet anders dan gelijk geven. Die pijn en het verdriet, ze voelden zó werkelijk. Die avond ben ik nog steeds een beetje van de kaart. Ik had veel verwacht, maar dit? Of ik iets van deze ervaring heb opgestoken? De tijd zal het leren?
Ik ben nu twee weken verder en er heeft zich – nog steeds – geen situatie voorgedaan waarin ik normaal gesproken zou ontploffen.
Zou die ‘bom’ dan toch ontmanteld zijn?